Artikel 3:310 lid 1 BW ziet op de verjaring van vorderingen tot schadevergoeding die voortvloeien uit een tekortkoming of onrechtmatige daad. Het artikel onderscheidt twee termijnen:
Voor het ingaan van de korte verjaringstermijn geldt een bekendheidsvereiste. De Hoge Raad heeft dit begrip in de loop der jaren verfijnd:
De verjaringstermijn begint pas te lopen wanneer de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen.[3] Daarvan is sprake zodra de benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen dat zijn schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de dader. Volledige of absolute zekerheid is daarbij niet vereist.
Een rechter dient te beoordelen of de benadeelde daadwerkelijk bekend was met feiten en omstandigheden over de schade en de dader. Daarbij geldt de zogenoemde inzichtseis: de benadeelde moet beschikken over voldoende kennis en inzicht om de deugdelijkheid van het handelen van de dader te kunnen beoordelen en het verband tussen diens handelen en de schade te kunnen leggen.[4] Zolang dit inzicht ontbreekt, begint de verjaringstermijn niet te lopen.
De lange verjaringstermijn van twintig jaar is objectief van aard: bepalend is het moment van de schadeveroorzakende gebeurtenis, ongeacht of de benadeelde toen wist of kon weten dat hij schade leed of zou lijden. Persoonlijke omstandigheden, zoals kennis of inzicht van de benadeelde, zijn hierbij niet relevant.
Omdat de termijn aansluit bij de gebeurtenis zelf, kan zij in uitzonderlijke gevallen verstrijken voordat de schade zich openbaart en de benadeelde redelijkerwijs zijn vordering kan instellen. In dergelijke gevallen kan een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (artikel 6:248 lid 2 BW).
Als uitgangspunt geldt echter dat een beroep op de lange verjaringstermijn niet snel als onaanvaardbaar zal worden aangemerkt. De termijn dient de rechtszekerheid en daarbij past niet dat een verjaringsberoep op billijkheidsgronden eenvoudig wordt ontzegd.
De wet biedt verschillende mogelijkheden om de verjaring van een vordering tot schadevergoeding te stuiten. Zo kan de schuldeiser de verjaring stuiten door een schriftelijke aanmaning of een mededeling waarin hij zijn recht op nakoming ondubbelzinnig voorbehoudt. Ook het instellen van een rechtsvordering of een daad van erkenning door de schuldenaar heeft stuitende werking.
Door een geldige stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. Het is daarom van groot belang om tijdig te beoordelen of en hoe stuiting moet plaatsvinden, zodat vorderingen niet verloren gaan door tijdsverloop.
De verjaring van schadevergoedingsvorderingen lijkt eenvoudig, maar kan in de praktijk beslissend zijn voor de uitkomst van een juridische procedure. Het is essentieel om tijdig vast te stellen wanneer de verjaringstermijn is gaan lopen en om tijdig te stuiten.
Vermoedt u schade of onrechtmatig handelen? Wacht niet af, maar laat u tijdig juridisch adviseren. Dat kan het verschil maken tussen een toewijsbare vordering en een verjaarde vordering.
Meer weten of direct hulp nodig? Neem contact op met onze specialisten van het team Procesrecht en Arbitrage: Edwin Mulders, Lenny Godding, Niels Setz en Maggie van Waaijenburg
[1] HR 6 april 2001, NJ 2002/383 (Vellekoop/Wilton Fijenoord); HR 24 januari 2003, NJ 2003/300 (BASF/Rensink); HR 31 oktober 2003, NJ 2006/112 (Saelman); HR 27 mei 2005, NJ 2006/114 (Neuroloog); HR 25 maart 2006, NJ 2007/377 (Geldermalsen/Plameco) en HR 31 maart 2017, NJ 2017/165 (Mispelhoef).
[2] HR 6 april 2001, NJ 2002/383 (Vellekoop/Wilton Fijenoord); HR 24 januari 2003, NJ 2003/300 (BASF/Rensink) en HR 31 oktober 2003, NJ 2003/680 (S/Van Gerven).
[3] HR 31 oktober 2003, NJ 2006/112 (Saelman); HR 23 november 2018, NJ 2019/246.
[4] HR 9 oktober 2020, NJ 2021/187 (Maltaroute).