DE AANSPRAKELIJKHEID VAN BESTUURDERS VAN EEN VERENIGING – EEN VAN DE ZELDZAME UITSPRAKEN

DE AANSPRAKELIJKHEID VAN BESTUURDERS VAN EEN VERENIGING – EEN VAN DE ZELDZAME UITSPRAKEN

23 januari 2018

In een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam uit juli 2015 (die pas onlangs is gepubliceerd) komt de (interne) aansprakelijkheid van bestuurders van een vereniging aan de orde. Bijna een unicum. In deze zaak oordeelt de Rechtbank dat de secretaris aansprakelijk is voor de door de vereniging geleden schade. Haar beroep op matiging wordt gehonoreerd.

Wat was er aan de hand?

De gemeente Rotterdam heeft een aantal volkstuincomplexen in eigendom die zij verhuurt aan de vereniging Rotterdamse Bond van Volkstuinders (RBvV). RBvV verhuurt de volkstuinen op haar beurt weer aan verschillende volkstuinverenigingen, waaronder Volkstuinvereniging De Beukenhoeve (de Vereniging).

De voorzitter en penningmeester van de Vereniging richten in januari 2011 een stichting op: Stichting De Beukhoeve (de Stichting). De oprichters schrijven de secretaris van de Vereniging – zonder haar instemming – bij de Kamer van Koophandel in als secretaris van de Stichting.

In de periode van juli 2011 tot en met april 2015 wordt vanaf de rekening van de Vereniging in totaal EUR 198.000,- overgeboekt naar de rekening van de Stichting.

Eind juni 2015 dreigt de Vereniging in betalingsproblemen te komen. Zij verzoekt de Stichting dan ook om alle door de Vereniging overgemaakte bedragen per direct terug te boeken. Dat gebeurt niet. Een maand later ziet de Vereniging zich dan ook genoodzaakt om beslag te leggen onder ABN AMRO Bank op de rekening van de Stichting. Op het moment van beslag stond er echter niet meer dan EUR 568,99 op de rekening.

De Stichting heeft naar eigen zeggen de gelden contant gemaakt en in de kluis van de Vereniging bewaard. Vervolgens zouden deze gelden zijn gestolen.

De zaak tegen de Stichting

In de zaak tegen de Stichting wordt gesteld dat het totale bedrag van EUR 198.000,- onverschuldigd aan de Stichting is betaald.

De Stichting slaagt er niet in om voldoende aannemelijk te maken op welke grond zij de gelden heeft ontvangen/onder beheer heeft. De Stichting wordt aldus veroordeeld tot terugbetaling. Het verweer van de Stichting dat zij door diefstal niet meer over de gelden zou beschikken, doet niet af aan haar (terug)betalingsverplichting.

De zaak tegen de secretaris

In de zaak tegen de secretaris wordt gesteld dat zij haar taak onbehoorlijk heeft vervuld door het - zonder enige rechtsgrond - overboeken van gelden van de Vereniging naar de Stichting. Daarbij heeft de secretaris de Stichting mede-opgericht en nam zij zitting in het bestuur van de Stichting. Als bestuurder van de Stichting had zij dan ook wetenschap (moeten hebben) van het wegsluizen van deze gelden door de Stichting.  

Daarnaast wordt de secretaris nalatigheid verweten: zij zou nooit iets hebben gedaan om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Gedurende haar tijd als bestuurder van de Stichting (4 jaar in totaal), heeft zij nooit de Vereniging op de hoogte gebracht van het bestaan van de Stichting.

De secretaris heeft betwist dat zij haar taak onbehoorlijk zou hebben vervuld. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat:

  1. zij zich als bestuurder van de Vereniging louter en alleen heeft beziggehouden met het organiseren van jeugdactiviteiten;
  2. zij nooit bestuurlijke of secretariële werkzaamheden heeft verricht;
  3. zij geen toegang had tot de administratie van de Vereniging en evenmin tot gelden, wachtwoorden, inlogcodes en bankpas;
  4. de twee andere bestuurders van de Vereniging de Stichting hebben opgericht en vervolgens de secretaris van de Vereniging hebben gevraagd of zij tevens bestuurder van de Stichting wilde zijn. Aanvankelijk stemde zij daarmee in, maar al snel heeft zij aangegeven dat zij weer uitgeschreven wilde worden, hetgeen haar is toegezegd. Hier blijkt echter iets mis te zijn gegaan, waardoor zij pas op 1 januari 2015 is uitgeschreven.

De beslissing

Op grond van art. 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon (interne aansprakelijkheid) gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak.

Het uitgangspunt van art. 2:9 BW is dat het algemene beleid, waartoe met name ook het financiële beleid behoort, een taak is van het gehele bestuur.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het overboeken van gelden van de Vereniging naar de Stichting door één of meerdere bestuursleden van de Vereniging (zonder rechtsgrond en zonder dat de algemene ledenvergadering/andere bestuurders daarvan op de hoogte zijn) is aan te merken als een tekortkoming in de behoorlijke vervulling van de bestuurstaak. Daarmee is volgens de Rechtbank voldaan aan het vereiste dat “ernstig verwijtbaar” is gehandeld. De overboekingen, die immers bewust zijn gedaan, hebben er toe geleid dat de Vereniging niet meer aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen. Daarmee waren de overboekingen “onmiskenbaar niet in het belang van de Vereniging”. Aldus is er sprake van onbehoorlijk bestuur waarvoor iedere bestuurder van de Vereniging in beginsel hoofdelijk aansprakelijk is. Dat is alleen anders wanneer de secretaris aantoont dat haar de tekortkoming in het bestuur niet valt te verwijten en dat zij niet nalatig is geweest in het beperken van de gevolgen daarvan.

De Rechtbank acht het niet aannemelijk dat de secretaris geen kennis had van de overboekingen. Uit haar uitspraken volgt immers dat zij wist – of in ieder geval had moeten weten – dat (grote) bedragen werden of zouden worden overgeboekt naar de Stichting. Zo bleek tijdens een eerder gehouden comparitie dat aan de secretaris bekend was dat de twee andere bestuursleden van de Vereniging waren gevraagd om onderzoek te verrichten naar reeds eerder verdwenen gelden ten belope van EUR 20.000,-. Later bleek dat deze gelden door de voormalige secretaris waren ontvreemd. Daarop leek het de twee andere bestuurders beter om een stichting op te richten zodat het bestuur van de Vereniging niet over grote bedragen kon beschikken.

Het verweer van de secretaris dat zij kort na de oprichting van de Stichting heeft aangegeven dat zij uitgeschreven wilde worden als bestuurder van de Stichting is weinig steekhoudend. Door te zwijgen is de secretaris er immers medeverantwoordelijk voor dat er ook nadien, toen zij nog bestuurder was van de Vereniging, bedragen zijn overgeboekt naar de Stichting.

De goedkeurende verklaringen van de kascontrolecommissie doen daar niet aan af, nu niet is vast komen te staan dat de leden van de kascontrolecommissie op de hoogte waren van de overboekingen.

Ook de door de algemene ledenvergadering verleende decharge kan geen uitkomst bieden, nu de algemene ledenvergadering door de kascommissie wordt geadviseerd over het al dan niet verlenen van decharge.

De secretaris is aldus aansprakelijk voor de door de Vereniging geleden schade.

Matiging

De Rechtbank heeft de wettelijke mogelijkheid om de schadevergoeding te matigen, indien volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.

De Rechtbank gaat over tot matiging, mede op grond van de volgende omstandigheden:

  • de secretaris heeft haar werkzaamheden voor de Vereniging onbezoldigd en op vrijwillige basis verricht;
  • niet is gebleken dat de secretaris op enige wijze persoonlijk gewin heeft nagestreefd of verkregen; en
  • de ernst van de gevolgen staat niet in verhouding tot het haar te maken verwijt en zou tevens op gespannen voet komen te staan met de bereidwilligheid van vrijwilligers in het verenigingsleven in het algemeen.

De rechtbank matigt de schadevergoeding dan ook tot EUR 50.000,-.

Tot slot

In deze zaak spitsen de verwijten zicht toe op het financieel beheer van de Vereniging. Het financieel beheer valt onder de algemene gang van zaken en valt daarmee alle bestuurders aan te rekenen, ongeacht een eventuele taakverdeling.

Lees de uitspraak hier: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBROT:2017:9351