KUNNEN VORDERINGEN DIE TIJDENS OF NA EEN FAILLISSEMENT ZIJN ONTSTAAN VOOR VERIFICATIE IN AANMERKING KOMEN?

KUNNEN VORDERINGEN DIE TIJDENS OF NA EEN FAILLISSEMENT ZIJN ONTSTAAN VOOR VERIFICATIE IN AANMERKING KOMEN?

24 mei 2018

Over dit onderwerp heeft de Hoge Raad - in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 23 maart 2018 - een aantal prejudiciële vragen mogen beantwoorden. Daarbij heeft hij zijn overwegingen uit het standaard arrest Koot/Tideman (HR 19 april 2013) verder genuanceerd. Wat oordeelde de Hoge Raad?

De Hoge Raad vangt aan met een bespreking van de wetsartikelen en jurisprudentie die op dit onderwerp van toepassing zijn. De beantwoording van de vragen hangt volgens de Hoge Raad af van het fixatiebeginsel, welk beginsel onder meer tot uitdrukking komt in art. 24 Fw. Op grond van het fixatiebeginsel is de boedel niet aansprakelijk voor verbintenissen van de schuldenaar die na de uitspraak van het faillissement zijn ontstaan, tenzij de boedel daarbij is gebaat. Daarnaast is van belang dat een faillissement in beginsel geen invloed heeft op bestaande wederkerige overeenkomsten. Indien de curator een overeenkomst niet wenst na te komen, dan heeft de schuldeiser ingevolge art. 37 Fw de mogelijkheid de overeenkomst te ontbinden. Vervolgens kan de schuldeiser zijn vordering - wegens het niet nakomen van de overeenkomst door de schuldenaar – indienen in het faillissement (art. 37a Fw). In het arrest Koot/Tideman heeft de Hoge Raad overwogen dat indien de curator – in het belang van de boedel – besluit een overeenkomst niet gestand te doen, voor de schuldeiser (slechts) een concurrente vordering resteert.

Voornoemde regel wordt in het arrest van 23 maart 2018 verder gespecificeerd. Het uitgangspunt blijft dat vorderingen die zijn ontstaan tijdens faillissement in beginsel niet voor verificatie in aanmerking komen. Volgens de Hoge Raad moeten deze vorderingen echter wel worden erkend indien en voor zover zij besloten liggen in een ten tijde van het ingaan van het faillissement bestaande rechtspositie van de schuldeiser, zodat geen sprake is van een uitbreiding van aanspraken die in strijd komt met het fixatiebeginsel. Ook vorderingen tot betaling van schadevergoeding die tijdens het faillissement ontstaan kunnen ter verificatie worden ingediend indien deze voortvloeien uit een reeds bestaande rechtsverhouding en de verificatie ervan niet in strijd komt met het fixatiebeginsel. In een dergelijk geval is niet van belang of de schade pas ontstaat of de omvang pas duidelijk wordt tijdens faillissement.

Heeft u vragen over dit artikel, wenst u advies in een lopende kwestie of wilt u graag worden bijgestaan in een procedure, neem dan vrijblijvend contact op met een van onze advocaten.

 

U kunt de uitspraak hier nalezen.