Shutterstock Geld

IN BEROEP OVER DE HOOGTE VAN DE TVL? HIER MOET JE OP LETTEN!

15 september 2022

Op het moment dat de RvO niet gunstig beslist op jouw bezwaar over de (hoogte van de) TVL, kun je in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb). Vrijwel wekelijks publiceert het CBb haar uitspraken over de TVL-regeling. In de meeste gevallen wordt een beroep ongegrond verklaard. Dit heeft met name te maken door de wijze waarop de netto-omzet in de referentieperiode moet worden aangetoond. Dit artikel geeft een overzicht van de uitspraken waarin het aantonen van die omzet centraal staat.

Sinds 31 maart 2022 is het niet meer mogelijk om de steunmaatregel Tegemoetkoming Vaste Lasten aan te vragen. Ook is de TVL-startersregeling gesloten sinds 2 augustus 2022. Dit betekent echter niet dat discussies rondom de TVL niet meer spelen. In september 2022 lopen er namelijk nog 4.810 bezwaarprocedures bij de RvO. De RvO probeert deze procedures in 2022 nog af te handelen. Daarbij is de verwachting dat de RvO opnieuw  duizenden bezwaarschriften zal ontvangen die zien op de TVL-ronde maart 2022. Hier is de RvO dus nog wel even zoet mee.

Ook het CBb hoeft niet stil te zitten. Momenteel heeft zij 747 beroepen in behandeling. Hierbij is het de verwachting dat het CBb nog honderden beroepschriften zal ontvangen. Opvallend is dat er in de 340 behandelde beroepsprocedures de ondernemer slechts in 57 gevallen gelijk heeft gekregen. Vanaf oktober 2022 wil het CBb de beroepen dan ook projectmatig afhandelen.

Indien wordt gekeken naar de beroepen die zijn behandeld, dan kunnen deze in grofweg twee verschillende categorieën worden ingedeeld: (1) beroep ten aanzien van de inschrijving KvK en SBI-codes en (2) beroep in het kader van de gestelde of gehanteerde netto-omzet in de subsidieperiode of de referentieperiode. In dit artikel gaan wij enkel in op de tweede categorie.

 

 

Het aantonen van omzet

De hoogte van de TVL is onder andere afhankelijk van het omzetverlies dat de aanvrager heeft geleden. Dit omzetverlies wordt berekend aan de hand van een vergelijking tussen de netto-omzet in de referentieperiode en de netto-omzet in de subsidieperiode.  De TVL-regeling schrijft voor welke referentieperiode moet worden gehanteerd en op welke wijze de netto-omzet moet worden aangetoond. In de TVL-regeling zijn maar weinig uitzonderingen opgenomen. Reden voor het CBb om ook enkel in het geval van zeer uitzonderlijke situaties af te wijken van de TVL-regeling.

Volgens het CBb is het namelijk de uitdrukkelijke keuze van de wetgever geweest om geen hardheidsclausule in de TVL op te nemen. Omdat er heel veel aanvragen zijn ingediend, is de uitvoering zo ingericht dat zo veel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk een voorschot krijgen uitgekeerd. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt de RvO hier alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering op. Ondanks dat deze toepassing van de

TVL in bepaalde gevallen onbevredigend uitpakt, vindt het CBb dat niet onredelijk.

 

 

Aantonen van omzet waarover omzetbelasting wordt betaald

Indien een onderneming voor het geheel van haar activiteiten omzetbelasting betaalt, dan moet deze omzet worden aangetoond met de btw-aangifte. Volgens het CBb is hierbij geen ruimte voor uitzonderingen. Ook niet in het geval dat de omzet waarvoor de aangifte is gedaan niet de werkelijk behaalde omzet weergeeft. Volgens het CBb heeft de regelgever bewust gekozen om uit te gaan van de btw-aangifte en zijn in de regeling maar beperkte uitzonderingsmogelijkheden opgenomen. Dit vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid van de regeling en beperking van de administratieve lasten voor zowel de aanvrager als de RvO. Beroepschriften leiden dan ook zelden tot een gegrondverklaring.  

Voorbeelden van beroepen die ongegrond zijn verklaard en waarbij dus moest worden uitgegaan van de btw-aangifte:

  • Gevallen waarin wordt gewerkt met aanbetalingsfacturen die tot verschuldigde btw leiden en daarom bij de aangifte omzetbelasting moeten worden opgegeven, maar volgens het jaarrekeningenrecht pas dienen te worden verantwoord op het moment van levering;
  • Gevallen waarin (een deel van de) omzet op een later moment is gefactureerd, maar de omzet wel al is gerealiseerd;
  • Indien boekhoudkundige wijzigingen plaatsvinden over het moment van factureren tussen de referentieperiode en de subsidieperiode waardoor de btw-aangifte niet de werkelijke omzet weergeeft;
  • In het geval van doorbelasting van kosten voor een zusteronderneming en deze kosten ook niet in de resultatenrekening voorkomen maar wel in de aangifte.

De conclusie is dus dat in vrijwel alle gevallen waarin over de activiteiten omzetbelasting wordt betaald, deze moet worden aangetoond met de btw-aangifte. Mocht je als aanvrager van mening zijn dat de btw-aangifte niet klopt, dan moet je een wijziging aanvragen bij de belastingdienst en dit verder met de suppletieaangiften aantonen.

Ook andersom mag de RvO niet uit zichzelf afwijken van de btw-aangifte. Als de RvO twijfelt over de juistheid van een aangifte, dient hij zich te beperken tot het doen van navraag bij de Belastingdienst. Pas als de Belastingdienst concludeert dat de aangifte onjuist is en overgaat tot aanpassing, kan de RvO besluiten de subsidieverlening daarop aan te passen.

 

 

Aantonen omzet in andere gevallen

Bij omzet die niet in een aangifte omzetbelasting wordt gerapporteerd, omzet die is behaald in het buitenland of indien er sprake is van een fiscale eenheid, moet de omzet op eenvoudige en duidelijke wijze blijken uit de financiële administratie of andere bewijsstukken van de onderneming. Een groot

gedeelte van de gegrond verklaarde beroepschriften ziet op deze bepaling in de TVL-regeling. Omdat het RvO beslisruimte heeft bij de vraag of de omzet op een eenvoudige en duidelijke wijze blijkt, moet hij ook goed motiveren waarom bepaalde omzet wel of niet kan worden vastgesteld. Hierbij gaat de RvO nog weleens de mist in.

Bijvoorbeeld in het geval waarin een aanvrager over haar activiteiten (verhuur van zalen voor feesten en partijen) geen omzetbelasting hoeft te betalen maar er wel een btw-aangifte is gedaan in de subsidieperiode. Aanvrager heeft uitgelegd dat er geen omzet is gerealiseerd en heeft dit met andere stukken onderbouwd. De aanvrager heeft hiervoor het jaarverslag 2020, grootboekkaarten van alle kwartalen van 2020, suppletie aangiftes voor alle kwartalen van 2020 en verschillende facturen overgelegd. Toch ging de RvO enkel uit van de aangifte en stelde vast dat er wel omzet was gerealiseerd. Volgens het CBb heeft het RvO onvoldoende gemotiveerd waarom niet kan worden vastgesteld dat de aanvrager geen omzet heeft gerealiseerd in de subsidieperiode op basis van de overgelegde stukken.

In een ander geval heeft de RvO de referentieomzet op € 0,- vastgesteld. De aanvrager heeft omzet gerealiseerd in het buitenland maar volgens de RvO is deze omzet niet op eenvoudige en duidelijke wijze aangetoond. Enkel de hoogte hiervan was nog onduidelijk. Volgens het CBb mag de RvO in dit geval niet de referentieomzet vaststellen op € 0,-. De RvO moet onderzoeken welke omzet in ieder geval wel is gemaakt en deze omzet meenemen in zijn besluitvorming.  

In beperkte gevallen heeft het CBb geoordeeld dat de omzet inderdaad niet eenvoudig en duidelijk kan worden vastgesteld. Het gaat daarbij om gevallen waarin enkel jaargegevens zijn overgelegd en de precieze omzet in de referentieperiode dus niet was af te leiden. Of in gevallen waar onregelmatigheden blijken uit de overgelegde stukken en de aanvrager deze ter zitting ook niet heeft kunnen uitleggen. 

 

Wijziging referentieperiode

Naast de wijze van het aantonen van de omzet, schrijft de TVL-regeling ook de referentieperiode voor. Uit de rechtspraak blijkt dat van deze periode enkel kan worden afgeweken in zeer bijzondere gevallen. Daarbij kan worden gedacht aan een onderneming die in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor deze geen referentieomzet heeft en daarom niet in aanmerking komt voor de TVL. Volgens het CBb vallen een geplande verhuizing of een verbouwing tijdens de referentieperiode niet onder een dergelijk bijzonder geval. Ook het uitbreiden en openen van nieuwe vestigingen na de referentieperiode worden niet aangemerkt als een bijzonder geval.

 

Conclusie

De rechtspraak van het CBb laat zien dat er bij het vaststellen van de relevante omzet voor de toekenning van de TVL maar beperkt ruimte is voor uitzonderingen. Dit betekent niet dat deze uitzonderingen er niet zijn. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, kan een beroepsprocedure gunstig uitpakken.

Advies is echter om de beroepsprocedure voor te zijn en in de bezwaarfase op de juiste gronden het RvO ervan te overtuigen dat de subsidiebeslissing moet worden aangepast. De advocaten van LXA hebben veel ervaring met deze bezwaar- en beroepsprocedures over de TVL.  

Inmiddels is er meer informatie beschikbaar over dit onderwerp. Hiervoor verwijzen wij u graag naar deel 2 van dit artikel

Heb jij een vraag over de TVL, de haalbaarheid van een bezwaar- of beroepsprocedure of wil je graag worden bijgestaan in een procedure? Neem dan vrijblijvend contact op met Peter Huijbregts of Eva Bakker.  

Auteur:
Meer weten? Neem contact op met:

Benieuwd naar ons werk?