De gemeente Delft heeft na het doorlopen van een Europese openbare aanbesteding in 2019 aan de aannemer opdracht verleend om bouwkundige, elektronische en werktuigbouwkundige onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Op 9 november 2019 is tussen partijen een aannemingsovereenkomst gesloten.
In de aanbestedingsleidraad wordt omschreven dat van de aannemer werd verwacht dat hij de gemeente volledig zou ontzorgen op het gebied van preventief en correctief onderhoud van de gemeentelijke eigendommen op de deelgebieden Elektrisch (E), Werktuigbouwkundig (W) en Bouwkundig (B).
De overeenkomst is gesloten voor de duur van drie jaar en zou eindigen op 31 december 2022.
De gemeente was al vanaf de start van het werk ontevreden met de verrichte werkzaamheden en heeft al snel na de start van de werkzaamheden in januari 2020 bij de aannemer geklaagd over de manier van werken en rapporteren. Tussen partijen heeft op 23 januari 2020 een voortgangsgesprek plaatsgevonden. Het was de gemeente gebleken dat de aannemer geen vaste installateur had voor de E en W installaties, hoewel de aannemer dat wel aan de gemeente had medegedeeld.
Op 11, 12 en 26 februari 2020 heeft de gemeente haar klachten herhaald en haar zorgen geuit over de uitvoering van de werkzaamheden. Ook heeft de gemeente haar twijfels geuit over de vraag of aannemer haar wettelijke taken wel juist uitvoerde.
Op 3 maart 2020 heeft de gemeente wederom de aannemer laten weten dat zij niet tevreden was. Zo waren onder andere wettelijke taken, zoals de sprinkler- en brandmeldinstallatiecontroles, niet tijdig door aannemer uitgevoerd. Ook waren verschillende verplichte rapportages en planningen niet door aannemer bij de gemeente aangeleverd. De gemeente gaf aan verbetering te willen zien.
Ook eind maart en in april 2020 werd bij aannemer geklaagd. De aannemer werd erop gewezen dat de sprinklerinstallatie op 30 januari 2020 geïnspecteerd had moeten zijn. Aannemer gaf aan hiervoor op 8 april 2020 een offerte te hebben opgevraagd. Op 29 juni 2020 meldde de gemeente aanvullend dat de certificering van het brandmeld- en ontruimingsalarmsysteem van het stadskantoor zou verlopen op 10 juli 2020.
Tijdens het kwartaaloverleg op 23 september 2020 heeft de gemeente opnieuw aangegeven dat de dienstverlening vanuit de aannemer niet liep zoals gewenst. Ook tijdens het kwartaaloverleg van 17 december 2020 kwam de gemeente tot deze conclusie. De gemeente heeft het een en ander ook schriftelijk richting aannemer bevestigd. De aannemer heeft hier op 21 januari 2021 schriftelijk op gereageerd en meldde het hier niet mee eens te zijn.
Op 10 maart heeft de gemeente opnieuw bij de aannemer gemeld dat hij zijn verplichtingen uit de overeenkomt niet was nagekomen en de gemaakte afspraken ook niet had opgevolgd. De gemeente maakte daarbij ook duidelijk dat de verplichte dakkeuring over het jaar 2020 nog niet eens had plaatsgevonden. De aannemer werd in gebreke gesteld.
De aannemer heeft op 27 maart 2021 uitgebreid gereageerd op deze ingebrekestelling. Volgens de aannemer had de gemeente de gebouwen niet gekeurd op allerlei vlakken terwijl de aannemer dat wel had mogen verwachten. Daarnaast gaf de aannemer aan nooit bouwkundige plattegronden te hebben ontvangen.
Hier heeft de gemeente op 6 april 2021 op haar beurt ook weer op gereageerd. Tussen partijen heeft vervolgens op 13 april 2021 een gesprek plaatsgevonden. In dit gesprek heeft de gemeente weer aangegeven niet tevreden te zijn. De gemeente gaf aan dat sprake is van een gebrek aan vertrouwen in de aannemer en kondigde aan dat zij in gezamenlijk overleg de overeenkomst wenste te beëindigen.
Bij brief van 16 april 2021 heeft de aannemer aangegeven hier niet mee in te kunnen stemmen. Volgens aannemer was sprake van een stijgende lijn en had hij voldaan aan alle wettelijke verplichtingen.
Op 21 april 2021 heeft de gemeente hierop laten weten dat er geen of onvoldoende verbetering te zien is en zij de overeenkomst per 1 juni 2021 met wederzijds goedvinden wenst te beëindigen. Indien dit niet in gezamenlijk overleg zou lukken, dan zou de Gemeente overgaan tot ontbinding van de overeenkomst.
De gemachtigde van de aannemer heeft op 25 april 2021 laten weten dat geen sprake was van tekortkomingen die een ontbinding rechtvaardigen, er geen sprake is van verzuim en dus ook geen sprake is van een beëindiging van de overeenkomst.
Hier was de gemeente het niet mee eens. Het feit dat er op 3 en 4 mei 2021 een storing van de koelmachines had plaatsgevonden die een week later nog steeds niet door aannemer was hersteld, heeft de gemeente doen besluiten om de overeenkomst per 1 juni 2021 te ontbinden.
De aannemer heeft vervolgens op 22 mei 2021 laten weten niet akkoord te gaan met deze ontbinding. Vervolgens liet de aannemer op 21 december 2021 weten dat nog een bedrag van EUR 678.429,79 openstond, hoewel partijen op 12 juli 2021 hadden afgesproken dat zij tot een financiële afwikkeling moeste komen. De gemeente liet hierop weten dat de facturen van aannemer niet klopten. Hier had zij al in augustus en september over geklaagd bij aannemer.
De gemeente gaf uiteindelijk – na toezending van stukken vanuit de aannemer – aan bereid te zijn om een bedrag van EUR 272.878,11 te betalen aan aannemer. Hier is de aannemer echter niet meer akkoord gegaan. Desalniettemin heeft de Gemeente dit bedrag aan de aannemer betaald.
Aannemer is vervolgens een procedure gestart en vordert betaling van de nog openstaande facturen en een bedrag aan meerwerk. Aannemer stelt dat hij aan zijn verplichtingen tegenover de gemeente heeft voldaan en er geen sprake is van tekortkomingen of verzuim. Bovendien rechtvaardigen de gestelde tekortkomingen volgens de aannemer de ontbinding niet. Aannemer stelt zich op het standpunt dat aldus sprake is van een opzegging van de gemeente en volgens artikel 7:764 BW moet worden afgerekend.
De gemeente is het hier niet mee eens. Zij stelt dat de aannemer vanaf de start van de overeenkomst haar verplichtingen niet is nagekomen. De benodigde keuringen en controles zijn niet (tijdig) verricht, daarnaast zijn de afgesproken rapportages en overzichten niet verstrekt.
De rechtbank gaat over tot beantwoording van de belangrijkste vraag, namelijk of de gemeente de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is.
De overeenkomst en het bijbehorende plan van eisen kenden gedetailleerde verplichtingen wat betreft de door aannemer te verrichten werkzaamheden en het rapporteren daarover. De gemeente heeft stelselmatig geklaagd over de uitvoering van de verplichtingen van aannemer en gemeld dat aannemer daarin tekortschoot. De rechtbank oordeelt dat de aannemer zijn stelling - dat hij de overeenkomst is nagekomen – concreet had moeten maken en had moeten onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan, hij heeft slechts in algemene zin gesteld dat hij zijn verplichtingen is nagekomen.
De rechtbank oordeelt dat de aannemer op verschillende onderdelen gedurende een langere tijd is tekortgeschoten. De gemeente heeft de aannemer hierop aangesproken, helaas heeft dit echter niet tot verbetering geleid. De tekortkomingen van aannemer rechtvaardigen de ontbinding.
Als gevolg van de ontbinding zijn partijen per 1 juni 2021 bevrijd van hun verbintenissen op grond van de overeenkomst. Voor zover partijen hun contractuele verplichtingen reeds waren nagekomen, ontstaat ter zake een verplichting tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
De vorderingen van aannemer worden, voor zover die zien op nakoming van de overeenkomst en de stelling dat de overeenkomst niet is ontbonden maar opgezegd, afgewezen. Wel wordt een bedrag van EUR 41.140,- toegewezen in het kader van de ongedaanmakingsverplichting zoals die voor de gemeente voortvloeit uit de ontbinding.
Welke lessen kunnen uit deze uitspraak worden getrokken? Allereerst vormt deze uitspraak een mooi voorbeeld van een zaak waarin duidelijk sprake is van tekortkomingen die een ontbinding rechtvaardigen. Ook volgt hieruit dat een aannemer van goede huize moet komen waar het gaat om zijn verweer hiertegen. Niet alleen moet de ontbindende partij – in aannemingsovereenkomsten vaak de opdrachtgever – onderbouwd stellen dat sprake is van een tekortkoming die een ontbinding rechtvaardigt. Van een aannemer mag anderzijds ook worden verwacht dat hij zijn standpunt, namelijk dat wel juist c.q. tijdig is nagekomen, ook nader en concreet onderbouwt.
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, wenst u advies in een lopende kwestie of wilt u bijgestaan worden in een procedure, neem dan vrijblijvend contact op met onze specialisten op het gebied van het bouwrecht: Inge Franken, Rianne van Pelt en Tim Segers.