Shutterstock 1517146850

Wanneer moet je het ontgraven van grond melden?

22 maart 2022

Op 26 januari jl. heeft de Afdeling een interessante uitspraak gedaan over de vraag wanneer iemand die van plan is de bodem te saneren of handelingen wil verrichten in verontreinigde grond dit moet melden bij het bevoegd gezag.

Wat is er aan de hand?

Op 15 november 2019 laat North Sea Venue B.V. (hierna: “NSV”) een ontgraving verrichten waarbij vrijgekomen grond in een droogstaande greppel wordt aangebracht. Twee omwonenden hebben verzocht handhavend op te treden tegen deze werkzaamheden. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft de omgevingsdienst monsters genomen van de opgegraven grond en laten onderzoeken door Eurofins Omegam. Uit dit onderzoek blijkt dat de grond ten hoogste licht is verontreinigd, geen risico’s met zich meebrengt voor mens en milieu en dat het gaat om een immobiele verontreiniging. Op basis van het onderzoek is het college van burgemeester en wethouders (hierna: “het college”) van de Gemeente Zaanstad van mening dat er niet hoefde te worden gemeld op grond van artikel 28 Wet bodembescherming (hierna: “Wbb”) en er dus ook niet handhavend hoefde te worden opgetreden.

De omwonenden zijn het hier niet mee eens en stellen zich op het standpunt dat deze ontgraving moest worden gemeld bij het college, er een omgevingsvergunning nodig was vanwege strijdigheid van de werkzaamheden met het bestemmingsplan en dat uit eerder uitgevoerd bodemonderzoek volgt dat de bodem sterk is verontreinigd. De omwonenden wijzen voor dit laatste argument op rapporten uit 2009 en 2014 en een waarschuwingsbrief uit 2019 van de omgevingsdienst aan de aannemer die in opdracht van NSV werkzaamheden uitvoerde. Ook zou NSV een structurele overtreder zijn volgens de omwonenden. Er had dus volgens  omwonenden een last onder dwangsom moeten worden opgelegd ter voorkoming van herhaling.   

 

Wanneer moet er worden gemeld?

Uit artikel 28 Wbb volgt dat degene die voornemens is de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, daarvan een melding doet bij de gedeputeerde staten van de betrokken provincie. Hierdoor wordt de provincie in staat gesteld het overzicht van bodemverontreiniging op haar grondgebied op volledigheid te toetsen dan wel aan te vullen. Van belang daarbij is dat het niet slechts gaat om saneringshandelingen. Het is dus niet noodzakelijk dat het handelen primair is gericht op het aanpakken van een bodemverontreiniging. Ook andere werkzaamheden, zoals het afgraven van verontreinigde grond, bijvoorbeeld bij riolerings- of baggerwerkzaamheden, vallen onder deze meldingsplicht.

Tegelijkertijd bestaan er ook uitzonderingen op deze meldingsplicht. Zij kan namelijk achterwege blijven indien er geen sprake is van een ernstige verontreiniging en tevens vaststaat 1) dat de betreffende hoeveelheid verontreinigde grond of verontreinigd grondwater 50 kubieke meter onderscheidenlijk 1000 kubieke meter niet te boven gaat, of 2) dat uit de aard van de handelingen volgt dat de grond slechts tijdelijk wordt verplaatst en na verplaatsing wordt teruggebracht. Deze begrenzing is gekozen om overregulering te voorkomen en een grens te vinden die in de praktijk voldoende werkbaar is. Hierdoor is getracht te voorkomen dat veel voorkomende, kleinschalige graafwerkzaamheden met betrekking tot (vermoedelijk) verontreinigde grond in dit kader worden gereguleerd. 

Wij merken hierbij op dat uit artikel 28 Wbb lijkt te volgen dat altijd dient te worden gemeld bij de gedeputeerde staten van de betrokken provincie. Dit is echter niet altijd het geval. In artikel 88, eerste lid Wbb staat dat de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht gelijkgesteld worden met de provincie bij toepassing van – onder meer – artikel 28 Wbb. In het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming worden hier een grote hoeveelheid gemeenten aan toegevoegd. Dit betekent dat goed opgelet dient te worden of er bij de provincie of de gemeente moet worden gemeld.

 

Diende er in deze zaak te worden gemeld en dus te worden gehandhaafd?

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”) begint met de vaststelling dat er op 10 februari 2020 een omgevingsvergunning is verleend en dat daartegen beroep is ingesteld bij de rechtbank. Het betoog van de omwonenden dat geen omgevingsvergunning zou zijn verleend, slaagt dus niet. Het draait in deze zaak dus slechts om de vraag of het college het verzoek tot handhaving mocht weigeren op grond van artikel 28 Wbb.

De Afdeling oordeelt dat zij geen aanleiding ziet om te concluderen dat het bodemonderzoek dat de omgevingsdienst heeft laten uitvoeren onzorgvuldig of onvolledig zou zijn geweest. De Afdeling volgt daarmee het betoog van het college. Immers, uit het rapport van 2014 waarnaar de omwonenden verwijzen, volgt slechts dat de mate van verontreiniging op het gehele terrein wisselt en niet dat er een grondboring heeft plaatsgevonden daar waar nu de werkzaamheden van NSV plaatsvinden. Ook het rapport uit 2009 waarnaar de omwonenden verwijzen, ziet op een andere locatie. Dit geldt eveneens voor de waarschuwingsbrief uit 2019. Daarmee hebben de omwonenden het onderzoek van Eurofins Omegam onvoldoende betwist. Op basis van dit onderzoek heeft het college dan ook terecht mogen concluderen dat er niet hoefde te worden gemeld op grond van artikel 28 Wbb. Zij mocht dus van handhavend optreden afzien.

 

Wat hadden de omwonenden hier anders kunnen doen?

In dit geval heeft de omgevingsdienst een bodemonderzoek laten uitvoeren, waaruit blijkt dat de opgegraven grond slechts licht is verontreinigd. Stellingen waaruit volgt dat de bodem wél ernstig zou zijn verontreinigd, zonder enig daaraan ten grondslag liggend bodemonderzoek, zijn daardoor naar onze mening vaak kansloos. Uit deze zaak blijkt met name dat het ook van belang is altijd na te gaan waar een onderzoek op ziet en of hier voldoende uit blijkt dat de grond ernstig is verontreinigd. In dit geval onderbouwde de rapporten en de waarschuwingsbrief onvoldoende het standpunt van de omwonenden. Wij adviseren in dergelijke situaties dan ook altijd een nieuw bodemonderzoek uit te laten voeren. De uitkomst van dit nieuwe onderzoek had de omwonenden ofwel een kostbare procedure bij de bestuursrechter bespaard, ofwel een deugdelijke onderbouwing van de kritiek door de omwonenden kunnen bieden waardoor de uitkomst anders had kunnen uitvallen.  

 

Wilt u meer informatie over dit onderwerp, wenst u advies in een lopende kwestie of wilt u bijgestaan worden in een procedure, neem dan vrijblijvend contact op met een van onze specialisten op het gebied van bodemverontreiniging.

Auteur:
Meer weten? Neem contact op met: