AANSPRAKELIJKHEID VAN BESTUURDERS BIJ NIET AFGEDRAGEN PENSIOENPREMIES

AANSPRAKELIJKHEID VAN BESTUURDERS BIJ NIET AFGEDRAGEN PENSIOENPREMIES

23 januari 2018

Uit artikel 23 Wet Bpf 2000 volgt dat een bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is indien geen pensioenpremies zijn afgedragen en dit het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Indien een vennootschap in een bepaalde periode niet in staat is de premies te betalen, is de bestuurder verplicht daarvan (tijdig) melding te maken aan het pensioenfonds. Wanneer geen melding van betalingsonmacht wordt gemaakt bestaat namelijk het vermoeden dat het niet betalen van de premies te wijten is aan de bestuurder. Daarmee verkrijgt het pensioenfonds een versterkte bewijspositie. De bestuurder kan het bewijsvermoeden slechts weerleggen door aannemelijk te maken dat het niet aan hem is te wijten dat geen melding van betalingsonmacht is gemaakt.

In de zaak die voor de Hoge Raad ligt heeft het pensioenfonds een voormalig bestuurder van een vennootschap die inmiddels in staat van faillissement is verklaard, hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde pensioenpremies. Van belang is dat in december 2009 nog melding is gemaakt van betalingsonmacht, terwijl door het pensioenfonds het bedrag wordt gevorderd ter hoogte van de niet betaalde premies over zowel de periode vóór als na de melding.

Zowel de rechtbank als het hof hebben de vordering van het pensioenfonds toegewezen. Het hof oordeelt dat het handelen van de bestuurder als kennelijk onbehoorlijk bestuur moet worden aangemerkt omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen administratie kon worden overgelegd. Volgens het hof moet daaruit worden afgeleid dat de administratie (kennelijk) buiten de procedure is gehouden.

De Hoge Raad is een andere mening toegedaan. Hij stelt voorop dat de administratie van een vennootschap (in het kader van de boekhoudplicht) aanwezig moet zijn bij de vennootschap zodat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de vennootschap kunnen worden gekend. Een voormalig bestuurder, voormalig aandeelhouder of voormalig feitelijk beleidsbepaler kan (in beginsel) dus niet meer beschikken over of zelfs toegang krijgen tot de administratie. Het hof heeft daarmee, aldus de Hoge Raad, ten onrechte aangenomen dat de bestuurder de administratie (kennelijk) buiten de procedure heeft gehouden.

Voorts heeft het pensioenfonds nog geklaagd dat de melding van de betalingsonmacht (in december 2009) geen betrekking kan hebben op toekomstige premieschulden. De Hoge Raad acht deze klacht ongegrond. Indien door een bestuurder eenmaal melding is gemaakt van betalingsonmacht, hoeft niet bij iedere nieuwe betalingsverplichting opnieuw melding te worden gemaakt zolang nog sprake is van een betalingsachterstand.

Heeft u vragen over dit artikel, wenst u advies in een lopende kwestie of wilt u graag worden bijgestaan in een procedure, neem dan vrijblijvend contact op met een advocaat van de ondernemingsrechtsectie.

U kunt de uitspraak hier nalezen:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2017:3019

Meer weten? Neem contact op met: