Photo 1610374792793 F016b77ca51a

DE STICHTINGSBESTUURDER EN DE WBTR

18 juni 2021

Met ingang van 1 juli 2021 treedt de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (“WBTR”) in werking. Deze wet regelt dat voor verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen meer wordt aangesloten bij de bestaande regels voor de NV en de BV, met name op het gebied van bestuur en toezicht.

Met deze wet wordt het mogelijk om bij verenigingen en stichtingen een raad van commissarissen in te stellen en kan voortaan bij alle rechtspersonen voor een one-tier board worden gekozen (een bestuur met zowel uitvoerende als niet-uitvoerende bestuurders). De WBTR geeft voor de hiervoor genoemde rechtspersonen meer duidelijkheid over de vervulling van de taak als bestuurder en commissaris. Ook wordt geregeld dat de stichtingsbestuurder gelijk wordt getrokken met de bestuurder van de NV en de BV als het gaat om ontslagbescherming. Wat dit precies voor de praktijk betekent en waarom het belangrijk is om hier stil bij te staan, volgt hierna.

 

Ontslag bestuurder huidig recht

Een stichting heeft geen leden en geen aandeelhouders. Een stichting heeft  een bestuur en daarnaast soms een (verplicht) toezichthoudend orgaan. De statuten van een stichting bepalen de wijze van benoeming en ontslag van bestuurders. Nu een stichting veelal alleen een bestuur heeft, komt het er in de praktijk dus op neer dat alleen de bestuurders zelf bevoegd zijn om te besluiten over hun eigen ontslag. Is er een Raad van Toezicht dan zal veelal zijn vastgelegd in de statuten van de stichting dat deze Raad ook bevoegd is tot het ontslag van de bestuurder. De huidige wet kent naast deze ontslagmogelijkheden ook nog het ontslag dat gegeven wordt door de rechtbank. Die situatie doet zich zelden voor. In de rechtspraak is bijvoorbeeld overwogen, dat indien door een verschil van inzicht tussen de bestuurders geen vruchtbare samenwerking binnen het bestuur meer mogelijk is, dit geen grond voor ontslag oplevert. 

In de praktijk komt het regelmatig voor dat de bestuurder van een stichting met diezelfde stichting ook een arbeidsovereenkomst heeft. Deze situatie is in zekere zin vergelijkbaar met die van de bestuurder van een N.V. of B.V. die met de vennootschap een arbeidsovereenkomst heeft. Op grond van rechtspraak staat vast dat het einde van de positie van bestuurder van een N.V. of B.V. ook leidt tot beëindiging van die arbeidsovereenkomst, uitzonderingen daargelaten.

Bij de bestuurder van een stichting leidt dit ontslag op grond van het huidige recht niet automatisch tot een einde van de arbeidsovereenkomst. De bestuurder die tevens werknemer is, zal dus volgens het ‘normale’ arbeidsrecht moeten worden ontslagen. De bestuurder van de stichting geniet dus ontslagbescherming.

De zogenaamde “15-april arresten” van de Hoge Raad, op grond waarvan de bestuurder van een B.V of N.V. die tevens in dienst is van die N.V. of B.V., ontslagen kunnen worden door een besluit van de aandeelhoudersvergadering zonder tussenkomst van de rechter, zijn namelijk niet van toepassing op de bestuurder van een stichting. Reden daarvoor is dat de regeling voor het ontslag van een stichtingsbestuurder te veel afwijkt van de vennootschapsrechtelijke regeling voor de bestuurder van een NV en BV. Ook als de bestuurder bij besluit van bijvoorbeeld een Raad van Toezicht wordt ontslagen, moet de arbeidsovereenkomst met deze bestuurder separaat (via de rechter of UWV) worden beëindigd. Arbeidsrechtelijk ontslag van een bestuurder van een stichting is op dit moment dus lastig.

 

WBTR

Met de komst van de WBTR gaat het nodige veranderen. Op een aantal punten wordt de wettelijke regeling van de stichting vergelijkbaar met die van de NV en de BV. Zo wordt bijvoorbeeld het wetsartikel over de taken en bevoegdheden van het bestuur (artikel 2:291 BW) uitgebreid met onder andere een bepaling over behoorlijke taakvervulling. Bestuurders dienen zich bij de vervulling van hun taak te richten naar het belang van de stichting en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Ook is een bepaling opgenomen over de besluitvorming bij tegenstrijdig belang van een bestuurder. Daarnaast wordt wettelijk geregeld in artikel 2:291a BW dat de stichting kan kiezen voor een monistisch bestuurssysteem, waarbij bestuurstaken worden verdeeld over uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders (one-tier board). Hetzelfde geldt voor het instellen van een raad van commissarissen. Een deel van de stichtingen werkt al met een raad van commissarissen (ook al ontbreekt een wettelijke grondslag daarvoor) en noemt die raad veelal raad van toezicht. Op grond van het nieuwe artikel 2:292a BW krijgt die raad een wettelijke basis. Daarnaast wordt ook het aansprakelijkheidsregime in geval van faillissement wegens onbehoorlijk bestuur grotendeels van toepassing verklaard op de bestuurders en commissarissen van een stichting.  

 

Ontslag bestuurder nieuw recht

Ook het ontslag van de stichtingsbestuurder (ongeacht of deze een arbeidsovereenkomst heeft met de stichting) wordt vergelijkbaar met de ontslagregeling voor de bestuurder van de NV en de BV. Allereerst worden de ontslaggronden verruimd. Op grond van het nieuwe artikel 2:298 BW kan een bestuurder (én commissaris) worden ontslagen wegens (i) verwaarlozing van zijn taak, wegens (ii) andere gewichtige redenen en wegens (iii) ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld. De verwachting is dat het ontslag als bestuurder in de praktijk makkelijker wordt.

Vervolgens wordt na artikel 2:298 BW een nieuw en voor de praktijk belangrijk artikel toegevoegd: artikel 2:298a BW. Dit wetsartikel bepaalt dat een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting en de bestuurder niet door de rechter kan worden uitgesproken. Dit betekent dat de wettelijke bescherming tegen arbeidsrechtelijk ontslag niet langer geldt. Door dit nieuwe artikel 2:298a BW wordt dus bereikt dat, indien de stichtingsbestuurder wordt ontslagen, zijn arbeidsovereenkomst in beginsel ook automatisch eindigt na afloop van de toepasselijke opzegtermijn (oftewel: de “15-april arresten” zijn van toepassing).

De stichting dient overigens wel (net als de NV en BV) een redelijke grond te hebben voor het arbeidsrechtelijke ontslag van een bestuurder. Wanneer die redelijke grond ontbreekt, loopt de stichting het risico een billijke vergoeding te moeten betalen, naast de wettelijke transitievergoeding.

 

Conclusie

De conclusie is dat de positie van de stichtingsbestuurder met een arbeidsovereenkomst onder het nieuwe recht veel minder sterk is dan onder het huidige recht. Niet alleen wordt het makkelijker om de bestuurder als bestuurder te ontslaan, maar zijn arbeidsovereenkomst komt door dat ontslag in beginsel ook tot een einde. Wij adviseren de stichtingsbestuurder hier aandacht voor te vragen. In de arbeidsovereenkomst met deze bestuurder kan eventueel extra bescherming worden opgenomen, bijvoorbeeld door een langere opzegtermijn of contractuele ontslagvergoeding.

 

 

Auteur: