Shutterstock Pijlen

VERDUIDELIJKING VAN DE ARBEIDSRELATIE, ZELFSTANDIGE OF TOCH NIET?

15 november 2023

In oktober is het concept wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ gepubliceerd voor internetconsultatie. Het wetsvoorstel beoogt het ‘in dienst van’-criterium (ofwel ‘gezagscriterium’) te verduidelijken en daarmee een wettelijk toetsingskader te bieden om te beoordelen wanneer sprake is van werknemerschap en wanneer van een echte zelfstandige. Het is nog de vraag of dit wetsvoorstel wordt aangenomen én of het wetsvoorstel de duidelijkheid gaat brengen waar in de praktijk behoefte aan is. De ruim 1100 reacties op het wetsvoorstel zijn namelijk divers en zeer kritisch. De criteria uit het wetsvoorstel zijn gebaseerd op de rechtspraak over de beoordeling van arbeidsrelaties. Deze criteria spelen dus nu al een rol in de beoordeling van arbeidsrelaties en blijven ook relevant als het wetsvoorstel niet als wet wordt aangenomen. Voldoende reden dus om het wetsvoorstel en de daarin geformuleerde criteria onder de loep te nemen.

Beoordeling arbeidsrelatie

Al vanaf het begin van de 20e eeuw wordt het gezagscriterium door de rechtspraak ingevuld. In de loop der tijd zijn vele feiten en omstandigheden een rol gaan spelen bij de beoordeling van arbeidsrelaties, maar de toetsing aan en weging van deze elementen vindt niet altijd gestructureerd plaats.

 

Wetsvoorstel verduidelijking arbeidsrelatie zelfstandigen

Het wetsvoorstel beoogt een verduidelijking van het gezagscriterium en een extra rechtsvermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

 

Verduidelijking gezagscriterium

Van arbeid verrichten ‘in dienst van’ een werkgever is volgens het wetsvoorstel sprake als:
A. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever, of;
B. de arbeid of de werknemer organisatorisch zijn ingebed in de organisatie van de werkgever, en;
C. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht.

De beoordeling van ‘werken in dienst van’ start met de vraag of sprake is van werkinhoudelijke aansturing en organisatorische inbedding, ook wel de ‘hoofdelementen’. Indicaties van werkinhoudelijke aansturing zijn aanwezig als de werkgevende:
1. bevoegd is aanwijzingen en instructies te geven over de wijze waarop de werkende de werkzaamheden moet uitvoeren en de werkende deze instructies ook moet opvolgen, en;
2. de mogelijkheid heeft om de werkzaamheden van de werkende te controleren en bevoegd is om op basis daarvan in te grijpen.

Indicaties van organisatorisch inbedding zijn aanwezig als de werkzaamheden:
1. worden verricht binnen het organisatorisch kader van de organisatie van de werkgevende;
2. behoren tot de kernactiviteit van de organisatie;
3. een structureel karakter binnen de organisatie hebben, en;
4. zij-aan-zij worden verricht met werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten.

Alleen als er sprake is van de hoofdelementen A en/of B kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Als er geen indicaties zijn van deze hoofdelementen, is geen sprake van werken ‘in dienst van’ en daarmee dus ook niet van een arbeidsovereenkomst. Als er wel indicaties zijn die wijzen op de aanwezigheid van werkinhoudelijke aansturing en/of organisatorische inbedding, dan moeten deze indicaties vervolgens in samenhang worden bezien en gewogen met de contra-indicaties (element C). Contra-indicaties zijn of:
1. de financiële risico’s en resultaten van de werkzaamheden bij de werkende liggen;
2. de werkende bij het verrichten van de werkzaamheden zelf verantwoordelijk is voor gereedschap, hulpmiddelen en materialen;
3. de werkende in bezit is van een specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden die in de organisatie van de werkgevende niet structureel aanwezig zijn;
4. de werkende tijdens de werkzaamheden zelfstandig naar buiten treedt, en;
5. sprake is van een korte duur van de opdracht en/of een beperkt aantal uren per week.

In deze tweede stap worden de hoofdelementen A en/of B dus tegenover C geplaatst en wordt gewogen waar het zwaartepunt ligt: op werken in dienst van (‘werknemerschap’) of op werken voor eigen rekening en risico (‘zelfstandigheid’). Beide zijden van de medaille (A en/of B versus C) kunnen daarvoor evenveel gewicht in de schaal leggen.

De gedachte achter deze tweetrapsraket is dat de beoordeling meer gestructureerd plaatsvindt dan de huidige beoordeling op grond van de rechtspraak.

Als de indicaties van werkinhoudelijke aansturing en organisatorische inbedding in evenwicht zijn met de contra-indicaties van het werken voor eigen rekening en risico, moet ten slotte aanvullend worden gekeken naar hoe de werkende zich doorgaans in het economisch verkeer gedraagt (C+). Het kan dus zijn dat de persoon die werkt onder werkinhoudelijke aansturing en/of die organisatorisch is ingebed alsnog als zelfstandige wordt aangemerkt, bijvoorbeeld als de werkende:
1. meerdere opdrachtgevers per jaar heeft;
2. tijd en/of geld besteedt aan het verwerven van een reputatie en het vinden van nieuwe klanten;
3. bedrijfsinvesteringen heeft van enige omvang, en/of;
4. zich administratief als zelfstandig ondernemer gedraagt (bijvoorbeeld omdat hij is ingeschreven bij de KVK, btw-ondernemer is en/of recht heeft op de fiscale voordelen van het ondernemerschap).

In het wetsvoorstel wordt het toetsingskader als volgt schematisch samengevat:

De voorbeelden in de toelichting op het wetsvoorstel laten zien dat de toetsing van de arbeidsrelatie plaatsvindt aan de hand van alle omstandigheden van het geval, maar dat de inkleuring van de hoofdelementen – ondanks het overzicht met indicaties – nog steeds niet altijd even eenvoudig is. Zo is bijvoorbeeld nog steeds onduidelijk hoeveel indicaties aanwezig moeten zijn voordat aan een hoofdelement is voldaan. De beoordeling van een arbeidsrelatie blijft daarmee dus ook in deze regeling nog steeds vatbaar voor interpretatie.

 

Extra rechtsvermoeden

Naast de verduidelijking van ‘gezag’ wordt ook een extra rechtsvermoeden ingevoerd op basis van een tarief. Dit rechtsvermoeden bepaalt dat als tegen een beloning van maximaal € 32,24 arbeid wordt verricht, vermoed wordt sprake te zijn van een arbeidsovereenkomst. Dit bedrag is 120% van het wettelijk minimumloon vermenigvuldigd met 1,5 omdat zelfstandigen niet alleen declarabele uren maken maar ook administratieve werkzaamheden verrichten.

De werkgevende kan dit rechtsvermoeden proberen te weerleggen door te bewijzen dat géén sprake is van een arbeidsovereenkomst.

 

Conclusie en timing

Het is de bedoeling dat deze wet inwerking treedt op 1 juli 2025. Hoewel nog onduidelijk is of het wetsvoorstel wordt aangenomen, is het toetsingskader van dit wetsvoorstel gebaseerd op de huidige civielrechtelijke en fiscale criteria voor de beoordeling van arbeidsrelaties. Het is daarom belangrijk om ook nu al zorgvuldig te beoordelen of personen werkzaam zijn onder werkgeversgezag (‘werknemerschap’) of voor eigen rekening en risico (‘zelfstandigheid’) en op basis daarvan aandacht te besteden aan de contractvormen die worden gebruikt. Des te meer aangezien het wetsvoorstel niet voorziet in overgangsrecht zodat het wetsvoorstel bij aanname per direct van toepassing is, ook op reeds bestaande overeenkomsten.

Heeft u vragen over het werken met zelfstandigen? Neem dan gerust contact op met de specialisten van het team arbeidsrecht.

Wij helpen u graag verder!

Regelmatig op de hoogte blijven van de laatste juridische ontwikkelingen?